ONDERZOEKSVRAAG

Hoe zorg ik er als docent voor dat de muzieklessen aansluiten bij de belevingswereld van een puber?

VOORWOORD

Voor het vak Muziekeducatief Meesterschap moeten we een onderzoek schrijven. Ik heb gekozen voor de leervraag: ‘Hoe zorg ik er als docent voor dat de muzieklessen aansluiten bij de belevingswereld van een puber?’. Maar waarom is dit nou voor mij een relevante onderzoeksvraag?

 

Ik vond het heel erg lastig om een onderzoeksvraag te bedenken. De middelbare school verschilt heel erg met de basisschool. Wat me vooral opviel tijdens het observeren op de middelbare school is dat er zoveel verschillende kinderen in een klas zitten. Tijdens deze leeftijd gaan kinderen ook een verandering door: de puberteit. Elke leerling heeft een andere belevingswereld. Maar wat is dat precies en hoe ga je hier als docent mee om? En kan je hier jouw lessen en gedrag aan aanpassen?

 

Dit vond ik zelf een hele interessante vraag, daarom heb ik besloten om hier mijn persoonlijke onderzoeksvraag van te maken. Toen ik eenmaal een onderzoeksvraag had gevonden vond ik het echt heel leuk en interessant om informatie op te zoeken en dit onderzoek te schrijven. Ik heb nu zo veel meer kennis en werd er zelf ook door gemotiveerd om dit toe te passen in de praktijk.

 

INLEIDING

Dit onderzoek gaat over de belevingswereld van pubers en hoe je deze als docent kan betrekken in muzieklessen. Het onderzoek is vooral gebaseerd op de belevingswereld, het brein van een puber en didactische werkvormen dit hierbij aansluiten. Ik ga op zoek naar werkvormen en onderwerpen die goed aansluiten bij de belevingswereld en het brein van een puber.

 

Op dit moment is dit een erg actueel onderwerp in het voortgezet onderwijs. Je hoort steeds vaker dat leerlingen afdwalen tijdens lessen of juist helemaal niet geïnteresseerd zijn in de lesstof. Doordat de leerlingen het niet interessant vinden kunnen ze storend gedrag gaan vertonen en de leerprestaties dalen. Dit gebeurt niet alleen bij muziek, maar ook bij andere vakken die in het voortgezet onderwijs worden gegeven. Tegenwoordig zijn er steeds meer manieren van lesgeven en er zijn verschillende werkvormen te gebruiken in de klas.

 

Ik begin dit onderzoek met de methode. Hierin begin ik met het beschrijven hoe ik te werk ben gegaan om mijn onderzoeksvraag te beantwoorden, welke deelvragen ik heb opgesteld en hoe ik mijn vooronderzoek heb aangepakt. Na de methode begint het vooronderzoek. Hierin geef ik antwoord op verschillende deelvragen die ik heb opgesteld en doe ik twee analyses. Daarna komen de lessen die ik heb ontworpen. Deze lessen sluiten aan bij mijn onderzoeksvraag. In de conclusie geef ik antwoord op mijn onderzoeksvraag op basis van mijn vooronderzoek en ontworpen lessen. In de toepassing vertel ik hoe ik het heb ervaren door sommige van deze lessen in de praktijk te geven aan mijn klassen. Ook vertel ik wat ik heb geleerd van mijn onderzoeksvraag, wat ik nog anders zou doen in de praktijk en welke nieuwe inzichten en vragen dit onderzoek me heeft opgeleverd. Als laatste sluit ik af met een literatuurlijst. Hierin staan alle bronnen die ik in dit onderzoek heb gebruikt.

METHODE

De manier waarop ik te werk ben gegaan om antwoord te krijgen op mijn persoonlijke leervraag is dat ik bronnen ben gaan zoeken. Ik ben gaan zoeken op internet, in boeken, artikelen etc. wat te maken had met mijn onderzoeksvraag. Bijvoorbeeld informatie over de belevingswereld, wat is het? Hoe werkt het? Maar ook over het puberbrein, hoe werkt die nou precies? Toen ik hier een aantal bronnen over had gevonden, ben ik deze gaan uitwerken door antwoord te geven op mijn deelvragen.

 

De deelvragen die ik heb opgesteld zijn:

  1. Wat is een belevingswereld?
  2. Hoe ziet de belevingswereld van een puber eruit?
  3. Hoe werkt het brein van een puber?
  4. Wat voor didactische werkvormen zijn er die betrekking hebben tot de belevingswereld van een puber?

 

Ik heb op alle deelvragen antwoord gezocht in de theorie, deze deelvragen zijn namelijk een perfecte opsomming van mijn persoonlijke leervraag.

Er zijn heel erg veel verschillende manieren om muzieklessen aan te laten sluiten bij de belevingswereld van een puber, dat ik echt op zoek ben gegaan naar meerdere manieren die mij het meeste aanspreken. Met deze manieren heb ik verschillende lessen gemaakt, zodat ik dit kan toepassen in de praktijk. Aangezien wij nu bezig zijn met de onderbouw van het Voortgezet Onderwijs heb ik als doelgroep 12 tot 15-jarigen.

VOORONDERZOEK

Theorie/literatuur

Om antwoord te geven op de vraag ‘Hoe zorg ik er als docent voor dat de muzieklessen aansluiten bij de belevingswereld van een puber?’, moeten er eerst een aantal deelvragen beantwoord worden.

 

Wat is een belevingswereld?

Volgens Arja Kerpel (2014, wij-leren.nl) is de belevingswereld de manier waarop een kind de wereld beleeft. Deze beleving verschilt per ontwikkelingsleeftijd. Een kleuter kijkt anders tegen de wereld aan dan een twaalfjarige. Vanaf het achtste levensjaar staat de realiteit meer centraal. Ze willen verdieping in veel onderwerpen. Kinderen krijgen op deze leeftijd ook meer inzicht in sociale relaties. Ze krijgen hun eigen mening en kunnen theoretisch redeneren. De mening van leeftijdsgenoten is voor hen meer van belang dan de waarden en normen van ouders en leerkrachten. Dit is ook de leeftijd dat bij meisjes de lichamelijke veranderingen beginnen.

 

Als leerkracht moet je eerst je kinderen leren kennen voordat je goed onderwijs kan geven. Je moet kennis hebben van de schoolsituatie en de groep, maar ook van de ontwikkeling van het kind. Het is van belang dat jij weet wat er in hun leefwereld afspeelt en wat hun belevingswereld is. Deze hebben beide invloed op hun interesses. De leerkracht kan daar dan de leeromgeving op aanpassen.

 

Wanneer de leerkracht weet hoe ver de leerling is in zijn ontwikkeling, dan kan hij ook onderzoeken wat de mogelijkheden van het kind zijn en dan kan hij toewerken naar een volgend niveau. Vygotsky, een Russische psycholoog, noemt dit het reiken naar de zone van naaste ontwikkeling. Het is van belang dat kinderen binnen de grenzen van hun mogelijkheden de ruimte krijgen om actief te leren, waarbij zij zelf keuzes maken en medeverantwoordelijk zijn voor het leerproces.

 

Naast de belevingswereld moet de leerkracht ook de leefwereld van de leerlingen kennen. Maar wat verstaan we daar precies onder? Onder de leefwereld vallen de etnische, sociale en culturele achtergronden van een kind.

  • Bij de etnische achtergrond gaat het om de bevolkingsgroep van de leerling.
  • Bij de sociale achtergrond gaat het om de maatschappelijke groep waaruit de leerling komt.
  • Bij de culturele achtergrond gaat het om de opvoeding van het kind. De normen, waarden en gebruiken waarmee de leerling thuis opgroeit.

 

De belevingswereld tussen jongens en meisjes verschilt. Hier moet de leerkracht ook kennis van hebben. De sekseverschillen werken door in de interesses. Als we naar stereotypes kijken hebben jongens bijvoorbeeld een voorkeur voor auto’s, computergames, techniek. Terwijl meisjes make-up en kleding veel meer zullen interesseren. Het is ook aangetoond dat jongens in het algemeen beter zijn in ruimtelijk inzicht en meisjes verbaal iets sterker zijn.

 

Hoe ziet de belevingswereld van een puber eruit?

Alie Dijkslag (z.d.) zegt dat de belevingswereld van een puber en die van een ouder flink uiteen kunnen lopen. In de puberteit gaan kinderen een onstuimige groei door, ze gaan ontdekken en grenzen verkennen. Ze willen zich losmaken van hun ouders. Het is een periode waarin de mening van vrienden een grotere rol gaat spelen dan de normen en waarden van de ouders.

 

Zoals al beschreven bij ‘Wat is een belevingswereld?’: De belevingswereld is de manier waarop een kind de wereld beleeft. Deze beleving verschilt per ontwikkelingsleeftijd. Een kleuter kijkt anders tegen de wereld aan dan een twaalfjarige. Vanaf het achtste levensjaar staat de realiteit meer centraal. Ze willen verdieping in veel onderwerpen. Kinderen krijgen op deze leeftijd ook meer inzicht in sociale relaties. Ze krijgen hun eigen mening en kunnen theoretisch redeneren. De mening van leeftijdsgenoten is voor hen meer van belang dan de waarden en normen van ouders en leerkrachten. Dit is ook de leeftijd dat bij meisjes de lichamelijke veranderingen beginnen.

 

Zo hebben pubers volgens professor Peter Nikken (2016) ontwikkelingskenmerken en interesses. Hij heeft gekeken naar kinderen tussen de 12 en 16 jaar. Hieronder zie je de belangrijkste ontwikkelingskenmerken:

Wat ze zien of spelen

  • Pubers kijken het liefst naar buitenlandse dramaseries en romantische of spannende, actiefilms.
  • Boeken, films en games waarin vampiers, bovennatuurlijke elementen en horror voorkomen zijn ook erg populair.
  • Talkshows waarin bijzondere onderwerpen aan bod komen en real-life soaps zijn ook interessant voor deze leeftijd.
  • De programma’s van MTV zijn populair: ze geven een inkijkje in het leven van jongeren in andere delen van de wereld, of in andere sociale milieus.
  • Pubers gaan nu regelmatig zelfstandig met leeftijdgenoten naar de bioscoop.
  • Veel tieners raken extra geïnteresseerd in films, tv-producties en games die Kijkwijzer 16 hebben.
  • Via internet zoeken ze muziek als achtergrond bij het maken van huiswerk.
  • Pubers krijgen hun eigen computer of een eigen laptop. Steeds vaker staat die niet meer alleen in de huiskamer, maar kunnen ze er draadloos op elke plek in huis mee het internet op.
  • Een groeiend deel van de kinderen in deze leeftijd neemt dagelijks een laptop of tablet mee naar school.
  • Internetten is een dagelijkse bezigheid geworden. Facebook, Instagram en Snapchat is populair voor de sociale contacten, maar vrijwel alle tieners vinden WhatsApp echt onmisbaar.
  • YouTube wordt dagelijks gebruikt ter ontspanning. Leuke filmpjes worden voortdurend doorgestuurd.

 

Wat ze lezen

  • Pubers (vooral meisjes) houden van boeken met ingewikkelde sociale relaties, platte chicklit of spannende avonturen.
  • Vampier-boeken, thrillers of boeken die gevaarlijke situaties beschrijven en actueel zijn in onze maatschappij (drugs, loverboys, cyberseks) zijn populair. Bijvoorbeeld de ‘Waar gebeurd’-serie.
  • De meeste tieners hebben een duidelijke eigen smaak ontwikkeld waar ze aan vasthouden.
  • Er zijn grote verschillen tussen kinderen. Sommigen lezen vrijwel geen boeken meer als het niet hoeft (voor school), terwijl anderen totaal het tegenovergestelde hebben.
  • De meeste pubers bevredigen hun behoefte aan spanning meer met internet, films en games dan met boeken.

 

Mediaontwikkeling

  • Jongens houden gemiddeld meer van gamen dan meisjes (vooral omdat er voor jongens meer aantrekkelijk titels beschikbaar zijn dan voor meisjes).
  • Jongeren bepalen veelal zelf wat ze in de media opzoeken en wanneer. Sommige ouders letten nog wel op PEGI- en Kijkwijzer-leeftijden.
  • De media zijn belangrijk als gespreksonderwerp met leeftijdgenoten. Idolen uit de sport en de muziek- en filmwereld zijn voorbeelden waaraan ze zich spiegelen.
  • Ze weten dat ‘de media’ door mensen geproduceerd zijn, maar doorzien nog steeds niet altijd wat betrouwbare informatie is. Zoeken op internet (via Google) resulteert niet altijd in de beste resultaten. Informatie uit talkshows wordt als voorstelbaar gezien.
  • Ze hebben een grote behoefte aan spanning en sensatie omdat ze op zoek zijn naar grenzen.
  • Ze gaan (als ze daaraan toe zijn) bewust op zoek naar films, programma’s en websites waarin seks voorkomt.
  • Ze gaan nu zelfstandig eigen filmpjes op het internet zetten en hun eigen websites maken.
  • Online games waarbij je lid bent van een vereniging of een groep hebben een grote aantrekkingskracht (bijvoorbeeld World of Warcraft).
  • Veel pubers kunnen eindeloos YouTube-filmpjes kijken, variërend van game-filmpjes (van medespelers) tot do-it-yourself (DIY) filmpjes over het aanbrengen van make-up.

 

Sociale media

  • Jongeren maken veel gebruik van sociale media om te kunnen communiceren met vrienden, veelal bekenden van school of de sportclub.
  • Voor sommige jongeren is het een sport om zo veel mogelijk contacten te onderhouden. Hierdoor ontstaat er een contactenlijst die vaak bestaat uit directe vrienden en vrienden van vrienden, maar ook uit allerlei minder of onbekende personen.

        Dan ontstaat ook het onderscheid tussen 'bekende vrienden' en 'onbekende vrienden'.

  • Vooral meisjes maken in deze fase veel gebruik van Skype, FaceTime, Vine, Keek en Instagram (allemaal met beeld) of WhatsApp, Twitter en Facebook, om met anderen te kunnen kletsen. Daarnaast presenteren zij zich graag op profielsites. Dit soort media gebruiken zij voor hun persoonlijkheidsontwikkeling.
  • Jongens communiceren vaker met anderen via game-communities. Het inleven in rollen biedt ook hen een kans om hun persoonlijkheid te leren kennen en ontwikkelen. Game-communities zijn experimenteerruimtes om te leren omgaan met gevoelens (bijvoorbeeld walging bij moord, feestvreugde bij een gezamenlijke overwinning, of teleurstelling bij verlies). In games is het veel heftiger en gaat alles veel sneller dan in het echte leven.

 

Zorg beter met vrijwilligers (z.d.) concludeert dat jongeren dus steeds meer oog krijgen voor de buitenwereld en leren stapje voor stapje beter abstraheren. Zo gaan ze steeds meer individuele keuzes maken, maar dit besef van keuzevrijheid maakt het er voor de jonge leerlingen vaak niet gemakkelijker op. Veel pubers worden hierdoor eerst juist onzeker en besluiteloos. Ondanks die onzekerheid beginnen ze wel langzaam met experimenteren. Ze gaan risico’s verkennen of nemen opeens een heel ander uiterlijk. De identiteit die daarbij hoort gaat nog niet zo diep. Er is veel sprake van groepsdruk tijdens deze leeftijd, dus ze willen nog niet teveel onderscheidend zijn. Deze jongeren kunnen minder goed zelfstandig werken en zelfverantwoordelijk zijn. Daartegenover staan ze wel meer open voor een nieuwe omgeving.

 

Hoe werkt het brein van een puber?

Delfos (n.d.) concludeert in recent onderzoek dat de puber een sprong in het denken meemaakt, het intellectuele vermogen neemt toe. De belangrijkste verandering in de hersenen is dat er meer verbindingen worden gemaakt door de hersencellen. De puber krijgt hierdoor meer overzicht, omdat er meer onderlinge verbanden gelegd worden tussen de informatie in de verschillende hersencellen. Doordat de puber een sprong in het denken meemaakt heeft hij/zij de ervaring om plotseling alles te begrijpen. En daar komt dan vaak de ‘eigenwijs’ aandoende houding vandaan. Pubers zijn vaak onhandig in het omgaan met nieuwe mogelijkheden, omdat dit een vrij plotselinge en grote sprong is. Ze hebben het nodig om gehoord te worden zonder naar beneden gehaald te worden. Vooral hun ouders mogen dat niet doen. Daar kunnen de kinderen namelijk enorm gekwetst door raken. Ook al laat de puber het niet merken, de mening van de ouders is erg belangrijk voor ze.

 

"Alles over het puberbrein" (z.d.) concludeert het volgende. Experts dachten tien jaar geleden nog dat de hersenen van een kind op twaalfjarige leeftijd helemaal uitgegroeid waren. Nu weten we dat de ontwikkeling doorgaat tot op z’n minst het drieëntwintigste levensjaar. De groei gebeurt voornamelijk in het voorste deel van de hersenen, de prefrontale cortex. Hier vinden nog grote veranderingen plaats tijdens de puberteit. Dit deel van de hersenen is onder andere verantwoordelijk voor het regulieren van emoties, het kunnen plannen en voor het overzien van consequenties. Pubers reageren heftiger op gebeurtenissen dan volwassenen doordat dit stukje van de hersenen verandert. Dit verklaart ook de stemmingswisselingen van het kind.

 

De ontwikkeling van het puberbrein verloopt in drie groeifases. De vroege adolescentie, de midden-adolescentie en de late adolescentie. Elke fase heeft zijn eigen kenmerken.

Fase 1: vroege adolescentie

Deze fase vindt plaats van ongeveer het tiende tot vijftiende levensjaar van het kind. In deze fase worden kinderen beïnvloed door hormonen en door het proces van de hersenrijping. Hierdoor reageren ze gevoeliger op allerlei dingen en ze raken sneller emotioneel. Ook zijn ze in deze fase erg gericht om directe behoeftes meteen te realiseren. Hebben ze ergens zin in, dan willen ze het nu.

 

Fase 2: midden-adolescentie

Deze fase vindt plaats van ongeveer het veertiende tot zestiende levensjaar. In deze fase zijn pubers meer geneigd om risico’s te nemen. Alles draait om het krijgen van een kick en natuurlijk het cool overkomen bij vrienden en klasgenoten. Ze kunnen de consequenties nog niet overzien als ze iets gevaarlijks doen. Ze kunnen zelfs nog niet de risico’s van hun acties inzien. En als ze hier al wel over nadenken, roept dit geen emoties bij ze op.

 

Fase 3: late adolescentie

Deze fase vindt plaats van ongeveer het zestiende tot tweeëntwintigste levensjaar. In deze fase krijgen de pubers/beginvolwassenen steeds meer grip op zijn eigen doen en laten. Hij of zij is in staat om weloverwogen, verantwoorde keuzes te maken. Ook kunnen ze nu hun gedrag evalueren en zich aanpassen aan sociale situaties.

 

Hersenstichting (2015) stelt het volgende. Tijdens de adolescentie vinden er op drie niveaus ontwikkelingen plaats: cognitief, emotioneel en sociaal. De cognitieve ontwikkeling zorgt ervoor dat je kunt denken, leren en rationeel redeneren. De emotionele ontwikkeling zorgt ervoor dat je intense emoties beter kunt controleren. En de sociale ontwikkeling zorgt voor meer inzicht in jezelf en anderen. De ontwikkeling op deze drie niveaus wordt aangestuurd door enerzijds de emotionele en anderzijds de rationele hersengebieden. De emotionele hersengebieden ontwikkelen zich in een ander tempo dan de rationele hersengebieden.

Daarbij komt dat de emotionele hersengebieden veel gevoeliger zijn voor hormonale schommelingen. Bij pubers wint emotie het dus vaak van ratio.

 

Je ziet dus dat de puberhersenen om meerdere redenen uit balans zijn. De emotionele hersengebieden worden extra geprikkeld door hormonen. De rationele hersengebieden zijn nog niet sterk genoeg om de hypergevoeligheid van de emotionele hersengebieden onder controle te houden. En de verbindingen tussen de emotionele amygdala en de rationele prefrontale cortex zijn nog niet verbetert. Dat die ongelijke ontwikkeling effect heeft op het gedrag van een puber, zal nu niemand meer verwonderen.

 

"Alles over het puberbrein" (z.d.) vertelt het volgende over de middelbareschooltijd. De middelbareschooltijd is voor veel pubers (en hun ouders) een moeilijke tijd. Het kind vergeet schoolboeken mee te nemen, schrijft zijn huiswerk niet goed op, moet nablijven of besluit om er gewoon maar met de pet naar te gooien. Voor beide kanten is dit lastig. Niet alleen is het moeilijk om goed te communiceren met je puberende kind, maar de middelbareschooltijd is ook erg belangrijk voor de toekomst van je zoon of dochter. Hierdoor wil je als ouder je kind zo goed mogelijk kunnen begeleiden als het om school gaat. Uit onderzoek blijkt dat pubers veel gevoeliger zijn voor positieve feedback dan voor negatieve feedback. We moeten er dus op letten dat we pubers niet alleen maar bekritiseren, maar juist opbouwende opmerkingen en complimenten geven. Benadruk vooral wat er wel goed gaat.

 

Omgaan met een puber is regelmatig een fikse uitdaging. Als docent moet je je dienstbaar opstellen. De leerling moet de kans krijgen om zelfstandig te plannen, werken en leren. Dit vraagt best veel voor een nog lang niet uitontwikkeld puberbrein. De dialoog tussen leerling en docent vormt de basis voor motivatie. Motivatie wordt in de puberhersenen door drie hormonen getriggerd:

  • Dopamine: een soort dopingdrug om je ergens voor in te zetten.
  • Opioïden: zorgen ervoor dat je je lichamelijk en mentaal goed voelt.
  • Oxytocine: het ‘knuffelhormoon’ dat voor verbinding tussen mensen zorgt.

Deze stoffen vormen samen een geniaal trio. Onderzoeken laten zien dat interesse, sociale acceptatie en persoonlijke waardering positief doorwerken op de spiegel van deze drie hormonen. Hier hebben we een uitermate interessante sleutel voor de onderwijssetting in handen.

 

Als je weet wat er in het puberbrein gebeurt, kun je erop inspelen en wordt het hopelijk een beetje makkelijker om te handelen met het pubergedrag. Hieronder een paar tips voor een docent om om te gaan met het puberbrein.

 

Lach en wees flexibel

Een kind in de puberteit voelt zich vaak snel aangevallen en reageert vaak niet op iets wat je al honderd keer gevraagd hebt. Dit komt dan omdat de afstemming tussen de hersendelen in ontwikkeling is. Hierdoor wordt het gedrag van pubers vaak en voorspelbaar en vermoeiend. Flexibiliteit, veerkracht en humor van onze kant is onmisbaar om de sfeer goed te houden.

 

Niet straffen, maar belonen

Complimenten geven en positief gedrag benoemen werkt beter dan kritiek geven. Vooral als het om school gaat. Het emotionele deel in de hersenen is gevoelig voor de positieve gevolgen van gedrag. Het controlerende deel in de hersenen is gevoelig voor de negatieve gevolgen. Hierdoor zijn pubers meer gevoelig voor beloning in plaats van straf. Als je probeert vanuit deze gedachte les te geven, dan zal alles een stuk makkelijker gaan dan wanneer je alleen maar straf uit deelt. Dat is zeker wel een poging waard, toch?

 

Praat met het kind (hoe moeilijk dat ook is)

Een goed gesprek met een puber is verre van makkelijk. Toch is het enorm belangrijk om zoveel mogelijk te blijven communiceren. Op deze manier krijg je inzicht in wat er in het brein gebeurt. Je moet ervoor zorgen dat je dit vooral niet te zwaar maakt.

 

Ook kan je als docent structuur en regels aanbieden, oog hebben voor elke individuele leerling en passie uitstralen voor je vak.

 

Wat voor didactische werkvormen zijn er die betrekking hebben tot de belevingswereld van een puber?

Folkstra (2006) concludeert dat je voordat je met een werkvorm gaat starten je eerst de leerlingen duidelijke informatie moet geven.

  • Met wie voer ik de opdracht uit?
  • Wat moet ik afhebben aan het eind van de opdracht?
  • Wanneer moet ik de opdracht uitvoeren?
  • Hoe moet ik de opdracht uitvoeren?
  • Hoelang mag ik er over doen?
  • Wat is er klaar aan het eind van deze opdracht?
  • Wat moet ik doen als ik eerder klaar ben?

Zorg ervoor dat je de leerlingen de gelegenheid geeft om vragen te stellen. Sluit af met de vraag of alle leerlingen precies weten wat ze moeten doen. Denk er ook aan dat als je wisselt van werkvorm je de leerlingen de benodigde informatie geeft.

 

Löning (2012) concludeert in recent onderzoek dat de groei in de hersenen aan de ene kant wordt veroorzaakt door het aanmaken van nieuwe hersencellen en aan de andere kant door het leggen van nieuwe verbindingen tussen de verschillende hersengebieden. Voor het onderwijs ligt hier eigenlijk een schone taak. Leren is namelijk verbindingen maken en verbindingen versterken.

 

De docent heeft dus de taak om neutrale netwerken aan te spreken en deze te stimuleren. Daar zijn al wat mogelijkheden voor, onderzocht in onderwijskundige studies: de docent moet de lesstof plaatsen in een emotierijke context. Ook moeten zij aanhalen bij bestaande kennis en ervaringen, patronen aanleggen in de leerstof die leerlingen echt uit hun hoofd moeten kennen. Maar het belangrijkste is dat de leerkracht een veilige leeromgeving creëert voor de leerlingen.

 

Emotierijke context

Uit onderzoek is aangetoond dat jongeren informatie beter onthouden als deze wordt geplaatst in de juiste context. Stel je voor dat je in een muziekles een lied behandeld. Het kan zijn dat de leerling alleen de tekst nog weet. Maar als je zorgt dat dit lied aansluit bij de belevingswereld van de puber weet het kind misschien ook nog wel waar hij of zij was en met wie toen het werd afgespeeld. Hoe de omgeving eruitzag, hoe het daar rook, hoe hij zich voelde etc. Deze ervaring is blijkbaar opgeslagen in verschillende delen van de hersenen en dat komt terug bij het horen van dit liedje. Voor het puberbrein worden losse feiten pas belangrijk als ze betekenis krijgen. En deze krijgen pas betekenis als ze worden gekoppeld aan gevoelens, ervaringen en emotie.

 

Verankeren

Als docent wil je ook dat leerlingen kennis opslaan in hun lange termijngeheugen. Daarom is het belangrijk dat je kennis laat aanhaken bij voorkennis. Hierdoor veranker je de nieuwe kennis aan dingen die al vastliggen in het geheugen van de puber. Het is belangrijk deze kennis in verschillende situaties te oefenen en te herhalen om ervoor te zorgen dat ze dit opslaan in het langetermijngeheugen.

 

Patronen

Als het echt nodig is, en als we het echt willen, kunnen we kennis wel degelijk uit het hoofd leren. Dit wordt wel makkelijker om te doen als we vaste patronen gebruiken om de informatie te ordenen. Patronen worden beter opgeslagen in de netwerken van de hersenen. Als leerlingen op school vaker leerstof oefenen en dit kunnen verbinden met kennis die er al is, dan worden netwerken en patronen in ons brein sterker.

Volgens Puberbrein werkgroep HRM (2013) kun je ook leertheorieën inzetten om ervoor te zorgen dat je als docent beter om kunt gaan met het puberbrein. Een paar hiervan zijn het cognitivisme, de sociaal-cognitieve theorie (SCT) en het sociaal constructivisme.

 

Cognitivisme

Het cognitivisme bestudeert hoe mensen kennis verwerven, ordenen en gebruiken in hun gedrag. Het richt zich vooral op het waarnemen en verwerken van informatie. Het cognitivisme geeft inzicht in de verwerkingsprocessen die in het menselijk brein plaatsvinden. Hieronder valt dus ook het puberbrein. Door deze theorie in te zetten als docent krijg je meer inzicht in hoe het brein van de puber werkt.

 

Sociaal-cognitieve theorie (SCT)

Deze theorie stelt dat gedrag dynamisch is en het gevolg van de interacties tussen de persoon, het gedrag en de omgeving. Deze beïnvloeden elkaar onderling: iemand (de persoon) kan zich in diverse situaties (de omgeving) verschillend gedragen (het gedrag). Een puber kan zich op school dus helemaal anders gedragen dan thuis. Daarom is deze theorie zo belangrijk voor een docent. Waarom gedraagt deze leerling zich zo? Heeft de omgeving hier invloed op? Persoonsfactoren spelen een grote rol bij deze theorie. Verwachtingen over wat het gedrag oplevert en of de puber in staat is om dat verwachte gedrag uit te voeren. Laat de leerlingen zelf doelen opstellen en strategieën hanteren om deze te bereiken.

 

Sociaal constructivisme

Het sociaal constructivisme is een stroming die het leerproces ziet als een actief proces van kennisverwerving. Hierbij ontstaat er kennis en dat wordt gedeeld met anderen. Een van de principes is dat leren een proces is van kennis construeren. Daarbij bouwt de leerkracht verder op de aanwezige kennis. Het leren vindt steeds meer onder de eigen verantwoordelijkheid van de leerling plaats. Het is van belang om te leren in de context. Hierbij is een rijke leeromgeving onmisbaar. Er zijn drie zones aanwezig bij deze theorie. De zone van actuele ontwikkeling, dit is de zone waar de leerling nu is. Het kind heeft in deze zone geen hulp nodig. Ook heb je de zone van naaste ontwikkeling, dit is de zone wat het kind samen met een ander kan uitvoeren. De puber kan dit niet zonder de hulp van een ander. Als laatste hebben we nog de paniekzone. Dit is de zone wat het kind ook niet met een ander kan uitvoeren. Het kind raakt beschadigd als dit doorgezet wordt. Zorg er als docent voor dat je leerlingen nooit in de paniekzone terecht komen, maar dat ze altijd bezig zijn met de zone van naaste ontwikkeling.

 

In 2014 onderzocht Melisse activerende didactiek. Dit is een erg belangrijke werkvorm voor zowel de puberende leerling als de leerkracht. Door een activerende didactiek aan te bieden stimuleert de docent de (denk)activiteit van de leerling. Het grootste doel van activerende didactiek is het plezier in het onderwijs terugbrengen. Leerlingen beleven er geen plezier aan als ze passief en onderuitgezakt de dag doorbrengen. Dit kost veel te veel energie, zeker voor een puber!

 

 

“Activerende didactiek is een verzamelbegrip voor alle pedagogisch-didactische interventies van een leraar om de (denk)activiteit van zijn leerlingen te stimuleren. Activerende didactiek is gericht op de ordening van het aanbod en op de werkvormen die de leraar gebruikt. Daarmee stimuleert hij de hersenen van zijn leerlingen, zodat leerlingen actief worden.”

 

 

Het is belangrijk om de leerlingen in het Voortgezet onderwijs te blijven motiveren.  Dat betekent niet dat leerlingen alleen maar leuke dingen gaan doen. Het gaat erom dat leraren de stof op een boeiende wijze, interessant en relevant, aanbieden en dat ze leerlingen bij de inhoud betrekken. Dat kan op verschillende manieren:

  • Vanuit reèˆle problemen werken.
  • Cognitieve conflicten oproepen: bijvoorbeeld door tegenstrijdige kennis aan te bieden.
  • Een spel als werkvorm gebruiken.
  • Onderwerpen te kiezen die aansluiten bij de belevingswereld van leerlingen.

 

Activerende didactiek is eigenlijk niet veel anders dan goed onderwijs. Maar dit soort didactiek heeft ook een goede docent nodig.  Een goede leraar:

  • Stelt eisen aan de leerling.
  • Heeft hoge verwachtingen van leerlingen en geeft dat ook aan.
  • Heeft een ruim didactisch repertoire.
  • Kan boeien en motiveren door zelf enthousiast te zijn.
  • Heeft een zekere empathie voor en kan zich inleven in de leefwereld van jongeren.

 

Volgens Puberbrein werkgroep HRM (2013) zijn er nog een aantal aspecten waar je als leerkracht rekening mee moet houden om de puberende leerlingen een goede werkvorm aan te kunnen bieden. Ben betrokken bij je leerlingen, toon respect, solidariteit en vertrouwen. Hierdoor zullen je leerlingen zich meer openstellen.

 

Belangrijke begrippen voor werkvormen voor het puberbrein.

Contextanalyse

Dit jaar loop ik stage op het 2College Durendael in Oisterwijk. Hier heb ik lesgegeven in de klassen van Imke Hoevenaars. Ik heb hier het muziekonderwijs het hele jaar meegemaakt, dus ik neem deze school als voorbeeld voor mijn onderzoeksvraag. Ik heb namelijk gemerkt aan het begin van mijn stage dat veel leerlingen ongeïnteresseerd zijn en snel afhaken. Daarom vond ik dit ook een passende onderzoeksvraag voor dit onderzoek, maar ook een goede persoonlijke leervraag. Dit kan namelijk voor mij als docent erg helpen bij het lesgeven.

 

Durendael is een erg brede school. Ze bieden onderwijs aan voor een echte doener, maar ook voor een scherpe onderzoeker. Durendael geeft onderwijs geschikt voor ieder kind. Zo hebben ze alle niveau's (vmbo, havo en vwo) op de school rondlopen en de leerlingen krijgen veel ondersteuning en begeleiding als ze dit nodig hebben. Het Durendael vindt het erg belangrijk dat elke leerling zich thuis en veilig voelt op de school.  

 

De lessen op het Durendael duren 50 minuten. Er is een jaarlijks budget die ze kunnen gebruiken. Alle leerlingen hebben een eigen laptop. Tijdens de muzieklessen maken ze vooral gebruikt van de methode Beats 'n Bits. Hierin is er niet veel differentiatie of creativiteit toe te voegen. Ook zijn er verschillende instrumenten in het muzieklokaal te vinden. Tijdens de les zitten alle telefoons in de telefoonhouder. Er wordt ook gebruik gemaakt van het Digibord. 

 

Het Durendael College in Oisterwijk.

Behoefteanalyse

De huidige situatie

Op het Durendael wordt muziekonderwijs alleen gegeven aan de eersteklassers. Ze krijgen twee keer per week muziekles. In het huidige muziekonderwijs op het Durendael college maken ze gebruik van de online leermethode Beats 'n Bits. De leerlingen zijn in de les vooral bezig met opdrachten uit Beats 'n Bits maken, muziek maken op keyboards en zingen met de docent. Er wordt ook wel eens muziek gemaakt met andere instrumenten, maar dit komt zelden voor. Er is maar één muzieklokaal in het hele gebouw, waardoor muziek maken met grotere klassen vaak lastig is. Daardoor is er niet genoeg ruimte om iedereen te laten musiceren. De leerlingen werken ook meestal individueel. Soms wordt er ook in tweetallen gewerkt, maar er komen zelden groepsopdrachten voor tijdens de lessen.

 

De gewenste situatie (de behoefte)

De behoefte vanuit de school en de situatie die ik voorstel is als volgt. De leerlingen krijgen alleen in het eerste jaar op de middelbare school les in muziek. Hierdoor maken de leerlingen kennis met de basis van muziek, maar dat is ook het enige. Daarom is er een behoefte vanuit mij, de docenten en ook leerlingen om muziek aan te bieden in alle jaren van de onderbouw. Daarnaast ook nog om het in te zetten als keuzevak voor leerlingen die naar de bovenbouw gaan. Op deze manier kan je als docent veel meer leerstof, instrumenten, musiceerstukken etc behandelen. Je geeft de leerlingen langer de tijd om hun interesse in muziek te wekken. Ook kun je de essentie van muziek delen met leerlingen, het is namelijk zo veel meer dan alleen wat noten spelen op een instrument.

 

Vanwege het feit dat het Durendael alleen maar werkt met de methode Beats 'n Bits is er niet veel ruimte voor afwisseling en originaliteit in de lessen. De leerlingen zijn gewend om elke les hetzelfde de doen: beginnen met klassikaal zingen, werken aan een B&B opdracht en afsluiten met het oefenen van een musiceerstuk op keyboard. Hierdoor raak je de aandacht van leerlingen snel kwijt, omdat de lessen niet variëren. Ook sluiten de opdrachten, zangstukken en musiceerstukken niet aan bij de belevingswereld van de leerlingen. Dit komt omdat het materiaal uit Beats 'n Bits al een paar jaar oud is. Daarom is er behoefte naar meer, origineel en gevarieerd materiaal dat ingezet kan worden tijdens muzieklessen en de leerlingen ook kennis te laten maken met andere instrumenten. De beste manier om dit waar te maken is te beginnen met het loslaten van de methode Beats 'n Bits. Als docent kun je zelf materiaal gaan ontwikkelen. Hierbij ga je zelf letten op variatie, originaliteit en aansluiting met de belevingswereld. Dit materiaal kun je verzamelen in een databank. Door deze databank te delen met collega's en andere muziekdocenten in het Voortgezet Onderwijs krijg je enorm veel materiaal om in te zetten tijdens de lessen. Dit zal ervoor zorgen dat er meer variatie ontstaat in de lessen. Hierdoor raken leerlingen ook gemotiveerd om mee te doen, zeker als dit materiaal aansluit bij de belevingswereld. Opdrachten waarbij leerlingen inspraak hebben en zelf keuzes mogen maken zijn erg goed voor de betrokkenheid. De leerlingen kunnen daardoor zelf iets kiezen uit hun belevingswereld en wat ze aanspreekt. Tijdens mijn stage ben ik hier al mee begonnen. Ik heb Beats 'n Bits losgelaten en ben mijn eigen materiaal gaan ontwerpen, met de gedachte dat ik leerlingen d.m.v. hun belevingswereld wil betrekken bij de lessen. Dit is heel goed opgevangen door mijn leerlingen! 

 

Er wordt veel individueel gewerkt. Daar is natuurlijk niks mis mee, maar het leukste is om dat af te wisselen. Zo kun je opdrachten individueel maken, in tweetallen, groepjes en zelfs klassikaal. Er zijn heel veel mogelijkheden en het Durendael kan hier zeker nog in groeien. Door dit te doen steun je de samenwerking en het sociale contact van de leerlingen. Flipping the Classroom is ook een goed voorbeeld. Bij 'Flipping the Classroom' draai je de rollen in de klas eigenlijk om. De leerlingen staan dan voor de klas om iets uit te leggen of een opdracht te geven aan de rest van de klas en de docent. Hier kun je de leerlingen veel vrijheid in geven, waardoor ze hun eigen belevingswereld erbij kunnen betrekken. Deze opdracht kun je individueel laten doen, maar ook in tweetallen of kleine groepjes. Hierdoor ontstaat er ook meer variatie in de lessen voor de leerlingen.

 

Kortom is variatie en originaliteit in de lessen en opdrachten erg belangrijk. De leerlingen inspraak geven en zelf keuzes laten maken zorgt er ook voor dat leerlingen hun eigen belevingswereld en interesses erbij kunnen betrekken. Hierdoor wordt het vak muziek een stuk leuker voor ze en zullen ze ook eerder gemotiveerd en betrokken raken tijdens de lessen.

Good Practices

Méér muziek in de klas (z.d.) is een organisatie die ervoor wilt zorgen dat er structureel muziekonderwijs komt. Ze zijn van mening dat muziek bijdraagt aan de ontwikkeling van kinderen. Daar ben ik het mee eens. Muziek stimuleert de ontwikkeling van het brein en de social-emotionele ontwikkeling. Muziek is overal en het maakt een deel uit van ons dagelijkse leven. Het zorgt voor creativiteit, empathie, sociale binding en openstaan voor verschillen. Daarom is muziekonderwijs zo belangrijk. Maar er wordt nog lang niet op alle scholen muziek aangeboden. In de klas kan muziek zorgen voor een veilige leeromgeving en een positief schoolklimaat. Muziek is geen keuze, maar noodzakelijk in het onderwijs!

Méér muziek in de klas

Op de website van 'Méér muziek in de klas' heb ik erg veel interessante Good Practices gevonden. Ik kan ze natuurlijk niet allemaal in mijn onderzoek zetten, maar ik heb er twee uitgekozen die me het meeste aanspreken. Veel van deze Good Practices zijn gebaseerd op het primair onderwijs, maar ik vind dat je deze ook kan inzetten in het voortgezet onderwijs.

 

DOOR! Masterplan muziekonderwijs Limburg

Volgens de Good Practice van Méér muziek in de klas is DOOR! een provinciale campagne die een verbinding tussen primair onderwijs, voortgezet onderwijs, pabo's en conservatoria. Met elkaar gaan ze op weg naar structureel muziekonderwijs in de klas. Hanneke Suilen is de projectleider van deze campagne. Wat ik erg mooi vind is dat de ontwikkeling van de kinderen op nummer één staat. Hun uitgangspunt is: hoe kan muziek helpen bij de ontwikkeling? Muziek sluit ook aan bij het onderwijs van tegenwoordig. We weten niet hoe alles er over tien jaar uit gaat zien en welke beroepen de kinderen uitvoeren. Daarom moeten de kinderen opgeleid worden tot creatieve en nieuwsgierige mensen, die kunnen samen werken en naar anderen kunnen luisteren. Al deze elementen kun je via een kunstvak zoals muziek leren. DOOR! gunt het als musici alle kinderen de beleving van muziek.

 

DOOR! Limburg geeft ook een aantal tips om structureel muziekonderwijs te bereiken:

1. Zoek samenwerking en deel de verantwoordelijkheid.

2. Laat het belang zien van goed onderwijs.

3. Geef het tijd en ruimte.

4. Deel successen.

5. Ga met elkaar het gesprek aan.

6.  Focus op de leerlingen én de vakleerkracht.

 

Het volledige artikel kun je lezen lezen op https://handboekvoor.meermuziekindeklas.nl/handboek-meer-muziek-in-de-klas/cover/#!/goodpractice-limburg/ 

 

Een gesprek met directeur-bestuurder Maaike Kramer

Volgens de Good Practice van Méér muziek in de klas is Maaike Kramer directeur-bestuurder van de Montessorischool Monster. Muziek speelt een erg belangrijke rol in de klas op deze school. Kramer vertelt hoe het muziekonderwijs hier geregeld is. Ze vind muziek noodzakelijk in de klas, omdat dit belangrijk is voor het leren en voor het leven. Het maakt dat leren juist leuker en makkelijker wordt. Muziek helpt op veel manieren in het proces. Het helpt ook in het leven als een kind in aanraking komt met muziek. Het helpt kinderen om doorzettingsvermogen te creëren en het is goed voor hun ontwikkeling.

 

Het luisteren naar muziek, onderscheiden van muziek, luisteren naar verschillende tonen doe je met je zintuigen. Dat is een van de pijlers van het onderwijs volgens Montessori. Het ontwikkelen van je zintuigen en vooral je gehoor opvoeden is vanzelfsprekend in het onderwijs. Ook kan dit helpen voor al het leren, dus ook voor andere vakken. Elke week wordt er door een vakleerkracht een uur muziek gegeven. Maar ook is muziek verbonden met andere vakken en activiteiten. Op de school hebben ze een verzameling materiaal, wat met muziek te maken heeft, die een leerkracht of klas kan lenen om een muzikale opdracht of activiteit uit te voeren. Ook bieden ze workshops aan waarvoor leerlingen zich kunnen inschrijven. Een workshop duurt zes weken en kan van alles zijn, bijvoorbeeld dwarsfluitlessen of drumlessen. Als laatste hebben ze ook nog een naschools cultuuraanbod, waar muziek ook onderdeel van is.

 

De droom van Maaike Kramer is dat scholen weer gaan swingen en dat alle schoolkinderen minstens één keer per week muziek als vak hebben. Muziek kan voor zoveel positiviteit zorgen. Ook wil ze dat er meer waardering komt voor muziek en de opbrengsten daarvan. Theorie, vaardigheden en kwalificaties zijn maar een deel van wat je bent als kind. Kinderen gaan niet alleen naar school om voorbereid te worden op het voortgezet onderwijs, ze gaan naar school om zich voor te bereiden op het leven.

 

Het volledige artikel kun je lezen op https://handboekvoor.meermuziekindeklas.nl/handboek-meer-muziek-in-de-klas/cover/#!/good-practice-maaike-kramer/

 

Hieronder nog een paar mooie citaten die ik gevonden heb bij Méér muziek in de klas en waar ik zelf als muziekdocent ook erg achter sta.

'Zingen en musiceren geeft voldoening, een prettig gevoel, het is een middel tot verbinding.'

 

‘Maak de leraar weer ontwerper, ook als het om muziekonderwijs gaat.’

 

‘Ze moeten de passie in jouw ogen zien om het zelf ook te gaan voelen.’

 

‘Leerstof blijft beter hangen als je het met muziek verbindt. Of het nu de tafels zijn of iets van geschiedenis: als je het vervat in een liedje, blijft het veel beter bij.’

 

‘Muziekonderwijs kweekt nieuwsgierige en creatieve mensen.’

 

‘Muziek verbindt, overschrijdt grenzen, geeft kinderen zelfvertrouwen.’